1. De notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter
zake van enig handelen of nalaten in strijd met deze wet en ter zake van enig
handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
2. Notarissen en kandidaat-notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn
blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig in lid 1 bedoeld
handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren.
3. Er is een bijzonder college, gezeteld te Paramaribo, onder de naam Tuchtcollege
voor het Notariaat.
4. De tuchtrechtspraak voor de notarissen en kandidaat-notarissen wordt in eerste
aanleg opgedragen aan het Tuchtcollege voor het notariaat, en in hoger beroep
aan het Hof van Justitie.
5. Ten behoeve van de uitoefening van de tuchtrechtspraak voor de notarissen en
kandidaat-notarissen, zijn de notarissen en de onder zijn verantwoordelijkheid
werkzame personen niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht als bedoeld in
artikel 9.