1. De notarissen zijn verplicht in dubbel op te maken lijsten, waarop zij, naar
volgorde van verlijden, zullen inschrijven de in artikel 1 van de Wet op het
Testamentenregister genoemde akten, in een kalendermaand door hen verleden of
aan hen ter hand gesteld.
2. leder nummer, waaronder de akte in is vermeld, bevat:
a. het nummer, waaronder de akte in het repertorium is vermeld;
b. de aard van de akte en het jaar, de maand en de dag, op welke zij is verleden;
c. de voornamen, de naam, het beroep of de maatschappelijke betrekking en de
woonplaats van de personen, die enige beschikking maken, als bedoeld in 1
van de Wet op het Testamenten register, zoals en voor zover deze in de akte
zullen zijn vermeld, en de plaats, het jaar, de maand, en de dag van de
geboorte van die personen, of de verklaring, dat om welke reden deze niet
kunnen worden opgegeven;
d. de voornamen, de naam, de ambtsbetrekking en de standplaats van de notaris
door wie de akte is verleden of aan wie zij is ter hand gesteld, alsmede zo
deze is een kandidaat — notaris — waarnemer de voornamen, de plaats, de
ambtsbetrekking en de standplaats van de notaris, wiens kantoor hij
waarneemt.
3. De notarissen zijn verplicht binnen de eerste veertien dagen van iedere maand
bovenbedoelde lijsten in dubbel, desverlangend tegen ontvangstbewijs, toe te
zenden aan de Procureur — generaal.
4. In geval in de afgelopen kalender maand geen akten, als bedoeld in lid 1, door een
notaris zijn verleden of aan hem ter hand gesteld, zal hij daaromtrent op een der
voor toezending bestemde dagen, aan de Procureur —generaal een schriftelijke
verklaring toe zenden.
5. Van een in dit artikel bedoelde toezending wordt op de dag, waarop zij is
geschied, in het repertorium aantekening gedaan.