1. De taak van de mentor eindigt:
a. bij het einde van het mentorschap;
b. door tijdsverloop, indien hij voor een bepaalde tijd was benoemd;
c. door zijn dood;
d. door zijn ondercuratelestelling of door instelling van een mentorschap te zijnen
behoeve;
e. door ontslag, dat hem door de kantonrechter met ingang van een door deze bepaalde dag
wordt verleend.
2. Het ontslag wordt aan hem verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige
redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op
verzoek van de betrokkene of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve. Hangende het
onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen in het mentorschap treffen en de
mentor schorsen.
3. Een gewezen mentor blijft verplicht al datgene te doen wat niet zonder nadeel voor de
betrokkene kan worden uitgesteld, totdat wederom een persoon bevoegd is ten aanzien van de
aangelegenheden, bedoeld in artikel 453 lid 1. In de gevallen, genoemd in lid 1 onder d,
rust deze verplichting op diens curator of mentor, indien deze van het mentorschap kennis
draagt.
4. Artikel 384 is van overeenkomstige toepassing.