1. Indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke
toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van
niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter te
zijnen behoeve een mentorschap instellen.
2. Indien te verwachten is dat een minderjarige op het tijdstip waarop hij meerderjarig
zal worden, in de in lid 1 bedoelde toestand zal verkeren, kan het mentorschap reeds voor
de meerderjarigheid worden ingesteld.
3. Het mentorschap kan eveneens worden ingesteld, indien te verwachten is dat een
meerderjarige binnen afzienbare tijd in de in lid 1 bedoelde toestand zal verkeren.