1. De kantonrechter stelt dag en uur vast waartegen de vermiste moet worden opgeroepen. De
oproep loopt op een termijn van een maand of zoveel langer als de rechter mocht bevelen.
De oproeping geschiedt overeenkomstig Boek 1, titel 10, afdeling 3, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.
2. Indien de vermiste niet verschijnt, noch iemand voor hem opkomt die behoorlijk van het
in leven zijn van de vermiste doet blijken, verklaart de rechter dat er rechtsvermoeden
van overlijden bestaat, onverminderd zijn bevoegdheid de beschikking, bedoeld in lid 1,
eerst nog eenmaal te herhalen alsmede het horen van getuigen en de overlegging van
bewijsstukken te gelasten, ten bewijze dat is voldaan aan de vereisten die artikel 413
stelt.
3. De beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat,
noemt de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden; als zodanig geldt de dag,
volgende op die van de laatste tijding van zijn leven, tenzij voldoende vermoedens bestaan
dat hij daarna nog enige tijd in leven was.
4. De rechter kan tevens bepalen, dat de kosten die een verzoeker als bedoeld in artikel
413 lid 1 heeft gemaakt, ten laste van het vermogen van de vermiste worden gebracht.