1. Het is aan de Procureur-generaal, de leden en plaatsvervangende leden van het
Tuchtcollege, zomede aan de ambtelijke en niet-ambtelijke personen,
aangewezen ingevolge het bepaalde in artikel 102 lid 2 verboden hetgeen hun bij
de uitvoering van deze wet of in verband daarmede blijkt of medegedeeld wordt,
verder bekend te maken dan voor die uitvoering nodig is.
2. Degene die opzettelijk de bij lid 1 opgelegde geheimhouding schendt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden en geldboete van de
derde categorie, hetzij met een beide straffen met of zonder ontzetting van het
recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden.
3. Degene, aan wiens schuld schending van die geheimhouding is te wijten wordt
gestraft met gevangenisstraf van te hoogste drie maanden en geldboete van de
tweede categorie, hetzij met een van beide straffen.
4. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klachte van hem te wiens aanziens de
geheimhouding is geschonden.