1. Het toezicht op naleving door notarissen of kandidaat-notarissen van het
bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van toezicht op de zorg die
zij als notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van
degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt, berust bij
de Procureur-generaal, dan wel bij een door het Ministerie van Justitie en
Politie, de Procureur-generaal gehoord, in te stellen instantie.
2. De Procureur-generaal of de ingestelde instantie is tevens verantwoordelijk
voor andere taken die bij of krachtens deze wet en andere wetten aan hem
zijn opgedragen.
3. Bij staatsbesluit kan zo nodig worden bepaald dat de Procureur-generaal of
de ingestelde instantie daarbij aangegeven andere taken kan verrichten dan
die, bedoeld in lid 1, indien deze taken verband houden met de in dat lid
genoemde taken.
4. De notarissen zijn verplicht van hun vermogenstoestand en van alles wat hun
werkkring betreft, een zodanige boekhouding te voeren, dat daaruit te allen tijde
hun rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
5. Zij zijn gehouden inzage van hun boekhouding te geven aan de Procureur-
generaal, en aan de bij of krachtens staatsbesluit of andere wettelijke
regelingen aangewezen personen of instanties.
6. Dit staatsbesluit regelt tevens het toezicht op de nakoming van de verplichting tot
boekhouding, alsmede de procedure met betrekking tot de in het eerste lid
bedoelde rapportage. De kosten van dit toezicht komen ten laste van de notarissen
overeenkomstig bij het staatsbesluit te stellen voorschriften.