1. Indien tegen een verdachte emstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd een onmiddellijk ingrijpen vereisen, is zowel de rechter-commissaris als de vervolgingsambtenaar, ieder voor zover het betreft diens eigen bij wettelijk voorschrift bepaalde verantwoordelijkheid, bevoegd, in alle zaken milieudelicten betreffende zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is aangevangen, de verdachte, naast de speciale in verband met de milieuhygiëne en de milieukwaliteit te treffen maatregelen, bij een te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen:
a. zich te onthouden van bepaalde handelingen die het beschermde belang kunnen aantasten;
b. zorg te dragen, dat de in het bevel aangeduide voorwerpen welke vatbaar zijn voor inbeslagneming opgeslagen en bewaard worden op een plaats in het bevel aangegeven.
2. Op de in lid 1 van dit artikel genoemde bevelen is artikel 53 lid 1 van overeenkomstige toepassing.
3. De in lid 1 van dit artikel genoemde bevelen blijven uiterlijk van kracht totdat de rechterlijke einduitspraak in de zaak waarin zij zijn gegeven onherroepelijk is geworden en verliezen hun kracht door een tijdsverloop van zes maanden.
4. De in lid 1 van dit artikel genoemde bevelen kunnen tussentijds op een door de vervolgingsambtenaar bij aan de verdachte te betekenen kennisgeving worden gewijzigd of ingetrokken of door het gerecht waarin de zaak wordt vervolgd worden gewijzigd of opgeheven. Het gerecht kan dit doen ambtshalve, op de voordracht van de rechter-commissaris met het gerechtelijk vooronderzoek belast of op verzoek van de verdachte die – voorafgaande aan elke beslissing – steeds wordt gehoord, althans behoorlijk daartoe wordt opgeroepen.