Indien ter verificatie-vergadering een akkoord niet is aangeboden of indien het aangeboden akkoord is verworpen, mag de curator of een ter vergadering aanwezige schuldeiser voorstellen, dat het bedrijf van de gefailleerde wordt voortgezet.
De commissie uit de schuldeisers, indien deze er is, en, zo het voorstel is gedaan door een schuldeiser, de curator geven hun advies over dit voorstel.
Op verlangen van de curator of van een der aanwezige schuldeisers, stelt de rechtercommissaris de beraadslaging en beslissing over het voorstel uit tot een daartoe op ten hoogste veertien dagen later bepaalde vergadering.
De curator geeft onverwijld aan de schuldeisers, die niet ter vergadering aanwezig waren, kennis van deze nadere vergadering bij brieven, waarin het ingediende voorstel wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 109 wordt herinnerd.
Op deze vergadering heeft, zo nodig, tevens de verificatie plaats van de schuldvorderingen, welke na afloop van de in artikel 103, eerste lid, onder 1°., bepaalde termijn zijn ingediend en niet reeds ingevolge artikel 123 geverifieerd zijn. De curator handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 106-109.
Het voorstel is aangenomen, indien de schuldeisers, vertegenwoordigende meer dan de helft der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen, welke niet door pand of hypotheek zijn gedekt, zich daarvóór verklaren.
In dit geval vindt, indien een commissie uit de schuldeisers niet bestaat, artikel 71 overeenkomstige toepassing.
Het proces-verbaal der vergadering vermeldt de namen der verschenen schuldeisers, de door ieder van hun uitgebrachte stem, de uitslag van de stemming en al wat verder ter vergadering is voorgevallen.
Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.
De curator en de schuldeisers zijn bevoegd om binnen acht dagen na afloop van de vergadering aan het Hof van Justitie te vragen, alsnog te verklaren, dat het voorstel is aangenomen of verworpen, indien uit de stukken zelf blijkt, dat de rechter-commissaris dit ten onrechte als verworpen of als aangenomen heeft beschouwd. In dit geval is artikel 144, tweede lid, van toepassing.