Schuldeisers, wier vorderingen door hypotheek of pand gedekt of op een bepaald voorwerp bevoorrecht zijn, maar die kunnen aantonen, dat een deel van hun vordering vermoedelijk niet batig gerangschikt zal kunnen worden op de opbrengst van de verbonden goederen, mogen verlangen, dat hun voor dat deel de rechten van concurrente schuldeisers worden toegekend met behoud van hun recht van voorrang.