1. De akte moeten door elk van de verschijnende personen onmiddellijk na
voorlezing, worden ondertekend, tenzij zij mochten verklaren hun naam niet te
kunnen tekenen, of daarin verhinderd worden; van deze verklaring, alsmede van
de reden van verhindering, worden uitdrukkelijk melding gemaakt.
2. Indien echter een of meer van de verschijnende personen alleen bij een bijzonder
gedeelte van de akte belang hebben, of alleen bij zulk een gedeelte als gehandeld
hebbende voorkomen, zal het voldoende zijn, dat dit gedeelte aan de zodanigen
voorgelezen en door hem of hen getekend worden, en dat die voorlezing en
ondertekening bij dit gedeelte van de akte uitdrukkelijk worden vermeld.
3. Bovendien moeten de akten door de getuigen, waaronder ook die in artikel 29
genoemd begrepen zijn, door de translateur (in gevallen waarin deze werkzaam is
geweest), alsmede door de notaris worden ondertekend.
4. Bij overtreding van elk van de genoemde bepalingen zal de akte alleen kracht van
onderhandse geschrift hebben, voor zover deze door de verschijnende personen
getekend is.
5. Van de zakelijke opgave en, indien geen volledige voorlezing heeft plaatsgehad,
van de eenparige verklaring van de verschijnende personen, alsmede van de
volledige of beperkte voorlezing en ondertekening moet uitdrukkelijk in het slot
van de akten worden melding gemaakt.