1. In zaken betreffende minderjarigen worden bij het recht op inzage en afschrift, bedoeld in artikel 429l, van door het Bureau voor Familierechtelijke Zaken of het Openbaar Ministerie overgelegde bescheiden alsmede van door een deskundige op verzoek van de rechter overgelegde bescheiden als belanghebbenden aangemerkt:
a. de verzoekers,
b. de ouders en voogden,
c. degenen die de minderjarige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en die uit dien hoofde een nauwe persoonlijke betrekking met het kind hebben, en
d. de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij de rechter is gebleken dat hij niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
2. Inzage of afschrift kan evenwel worden geweigerd door de rechter aan wie de bescheiden zijn overgelegd, voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
3. Tegen de beschikking staat geen andere voorziening open.