1. In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. De rechter is hiertoe verplicht indien de minderjarige in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. Aan de mening van de minderjarige dient passend belang te worden gehecht in overeenstemming met diens leeftijd of rijpheid.
2. In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap is de eerste volzin van lid 1 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onder curatele te stellen of gestelde persoon, ten aanzien van degene wiens goederen het betreft, alsmede ten aanzien van de persoon ten behoeve van wie mentorschap is verzocht of is ingesteld.
3. Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken, niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, kan de rechter een beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige geven zonder toepassing van lid 1. Deze beschikking verliest haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.
4. Indien de minderjarige van de in de leden 1 en 3 bedoelde gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan de rechter een nadere dag bepalen waarop hij voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan kan de zaak zonder hem worden behandeld.