1. Verlof tot verzegeling kan worden verzocht:
a. door degene die de nalatenschap kan opeisen of als deelgenoot of beperkt gerechtigde op een aandeel van de gemeenschap verdeling daarvan kan vorderen;
b. zo zich onder de in onderdeel a bedoelde personen onbekwamen bevinden die geen wettelijke vertegenwoordiger hebben of wier wettelijke vertegenwoordiger afwezig is, door een bloed of aanverwant van de onbekwame;
c. in geval van een nalatenschap:
1°. mede door de overgebleven echtgenoot of door een executeur van de nalatenschap;
2°. zo noch de ten 1° bedoelde personen, noch een van de erfgenamen aanwezig is, door een van degenen die in dienst van de overledene waren of met hem samenwoonden;
3º. zo de nalatenschap onder bewind staat: door de bewindvoerder;
d. door een schuldeiser van de nalatenschap of gemeenschap, doch alleen indien hij zonder de verzegeling ernstig gevaar zou lopen zijn vordering niet te kunnen verhalen;
e. door een door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of gemeenschap.
2. Het verlof wordt slechts gegeven, indien de verzoeker zijn recht of bevoegdheid en een voldoende ernstig belang bij de verzegeling summierlijk aannemelijk maakt.