1. De opsporingsambtenaren kunnen in het belang van de opsporing vorderen dat bestuurders van vaartuigen of vervoermiddelen deze doen stilhouden en controle toestaan op de naleving van de in artikel 47 lid 1 genoemde wetten en wettelijke regelingen.
2. De opsporingsambtenaren kunnen, indien het belang der controle naar hun redelijk oordeel zulks vordert, ten koste van ongelijk deze vaartuigen en vervoenniddelen naar een nabijgelegen plaats doen overbrengen, lossen of doen lossen, dan wel afladen of doen afladen. Zij kunnen vorderen dat de schipper of de bestuurder ter zake medewerking verleent.
3. Een vordering om stil te houden, controle toe te staan en daarbij medewerking te verlenen, kan ook worden gericht tot personen die goederen vervoeren.
4. De opsporingsambtenaren treffen de maatregelen, welke naar hun redelijk oordeel noodzakelijk zijn teneinde nakoming van een vordering als in dit artikel genoemd te verzekeren.