1. Behalve in de gevallen, bij artikel 5 en bij de artikelen63, 69, 74 en 82 voorzien is
alleen de notaris, bewaarder van de minuten, bevoegd tot het afgeven van
grossen, afschriften en uittreksels.
2. Ieder notaris heeft echter het recht om afschriften en uittreksels afte geven van
alle akten, welke te zijnen kantore als minuten nedergelegd, of aan een andere akte
vastgehecht zijn.
3. De notarissen mogen ook afschriften en uittreksels maken van alle akten en
stukken, welke te dien einde aan hen vertoond, en, na met het afschrift of
uittreksel vergeleken te zijn, teruggegeven worden.
4. Behoudens de bij wet daaromtrent bepaalde uitzonderingen, moeten de uittreksels
gelijkluidend zijn met de overgenomen gedeelten, en zullen altijd het hoofd en
slot van de akte, alsmede de vermelding van al de handelende personen en hun
betrekkingen of hoedanigheden, in het uittreksel moeten voorkomen. Aan het slot
moeten worden gesteld de woorden: “Uitgegeven voor woordelijk gelijkluidend
uittreksel”.
5. Bij het uitgeven van een grosse zullen, de dag van de uitgifte en de naam van
degene, op wiens verzoek het geschiedt, door de notarissen op de minuut
aangetekend, en die aantekening door hen gewaarmerkt worden.