De rechter kan de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud matigen op
grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde dat verstrekking van
levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd; onverminderd
hetgeen in afdeling 2 is bepaald omtrent de voorziening in de kosten van de verzorging en
opvoeding van minderjarige kinderen.