1. De voogd behoeft machtiging van de kantonrechter om de volgende handelingen voor
rekening van de minderjarige te verrichten:
a. aangaan van overeenkomsten strekkende tot beschikking over goederen van de
minderjarige, tenzij de handeling geld betreft, als een gewone beheersdaad kan worden
beschouwd, of krachtens rechterlijk bevel geschiedt;
b. giften doen, andere dan gebruikelijke, niet bovenmatige;
c. een making of gift, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aannemen;
d. geld lenen of de minderjarige als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbinden;
e. overeenkomen dat een boedel waartoe de minderjarige gerechtigd is, voor een bepaalde
tijd onverdeeld wordt gelaten.
2. De kantonrechter kan bepalen dat de voogd zijn machtiging behoeft voor het innen van
vorderingen van de minderjarige, het disponeren over saldi bij giro- of
kredietinstellingen daaronder begrepen.
3. Voor het aangaan van een overeenkomst tot beƫindiging van een geschil waarbij de
minderjarige is betrokken, behoeft de voogd geen machtiging in het geval van artikel 20
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of indien het voorwerp van de onzekerheid
of het geschil een door de President van het Hof van Justitie vastgestelde waarde niet te
boven gaat, noch indien de overeenkomst als een beheersdaad is te beschouwen.