1. Een grond voor verlenging van de verjaring bestaat tussen:
a. niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten;
b. een wettelijke vertegenwoordiger en de onbekwame die hij vertegenwoordigt;
c. een bewindvoerder en de rechthebbende voor wie hij het bewind voert, ter zake van vorderingen die dit bewind betreffen;
d. rechtspersonen en hun bestuurders;
e. een beneficiair aanvaarde nalatenschap en een erfgenaam;
f. de schuldeiser en zijn schuldenaar die opzettelijk het bestaan van de schuld of de opeisbaarheid daarvan verborgen houdt.
2. De in lid 1 onder b en c genoemde gronden voor verlenging duren voort totdat de eindrekening van de wette- lijke vertegenwoordiger of de bewindvoerder is gesloten.