1. Het verbod als bedoeld in artikel 2 geldt niet ten aanzien van het beƫindigen van dienstbetrekkingen:
a. met wederzijds goedvinden;
b. van rechtswege als bedoeld in artikel 1615e van het Surinaams Burgerlijk Wetboek;
c. tijdens de bedongen proeftijd als bedoeld in artikel 1615l van het Surinaams Burgerlijk Wetboek;
d. wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 1615p van het Surinaams Burgerlijk Wetboek.
2. Indien ontslag wordt verleend wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 1615p van het Burgerlijk Wetboek, is de werkgever verplicht dit binnen vier dagen schriftelijk te melden bij het Hoofd der Arbeidsinspectie onder opgave van de dringende reden.
3. Het ontslag als bedoeld in lid 2 wordt ten aanzien van de beƫindiging van de betreffende dienstbetrekking opgeschort tot na het besluit door of namens de Minister, dat geen bezwaren bestaan tegen de opgegeven redenen. Genoemd besluit wordt genomen bij beschikking, en wordt ter kennis van de werkgever gebracht uiterlijk binnen veertien dagen na ontvangst door het Hoofd der Arbeidsinspectie van de desbetreffende ontslagmelding.