1. De kantonrechter benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening nodig is wegens:
a. tijdelijke onmogelijkheid, waarin een voogd zich bevindt, het gezag uit te oefenen;
b. onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd; of
c. in gebreke blijven van de voogd het gezag uit te oefenen.
2. Is de benoeming op lid 1 onder c gegrond, dan kan de rechter de benoemde voogd een
beloning toekennen en is de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk
voor de kosten die de vervanging veroorzaakt alsmede, behoudens zijn verhaal op de
benoemde voogd, voor diens verrichtingen.
3. Zodra de in lid 1 genoemde omstandigheden zijn vervallen, wordt de benoemde voogd op
eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de kantonrechter ontslagen,
tenzij gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden
worden verwaarloosd.