1. Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat of indien de vader en
moeder van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het
gezag
niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder van rechtswege het gezag over het kind
alleen
uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
2. De in lid 1 bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het
gezag,
verkrijgt dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op
dat
tijdstip een ander met het gezag is belast.
3. Indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, kan de tot het gezag bevoegde
moeder de kantonrechter verzoeken haar met het gezag over het kind te belasten.
4. Wanneer de vader het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts
ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5. Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts
afgewezen,
indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden
verwaarloosd.