Gedurende acht dagen na de dag van de beschikking heeft, in geval van intrekking van de surséance, de schuldenaar, en, ingeval de intrekking van de surséance geweigerd is, hij, die het verzoek tot intrekking heeft gedaan, recht van hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter.
Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een memorie ter griffie van het betrokken kantongerecht.
De griffier geeft hiervan ten spoedigste aan hen, die het verzoek tot intrekking hebben gedaan, de schuldenaar en de bewindvoerders schriftelijk kennis en zendt de ter zake betrekkelijke stukken, waaronder een afschrift van de beschikking waarvan beroep, zo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.
Artikel 211 vindt overeenkomstig toepassing.
De beschikking van het Hof van Justitie wordt door de griffier terstond medegedeeld aan die van het betrokken kantongerecht.