1. Op zaken aan boord van een zeeschip zijn de vorderingen ter zake van hulpverlening en van een bijdrage van die zaken in averij-grosse bevoorrecht. Deze vorderingen nemen daartoe rang na die welke zijn bedoeld in de artikelen 210, 211 en 221, doch vóór alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend.
2. Op ten vervoer ontvangen zaken zijn bevoorrecht de vorderingen uit een met betrekking tot die zaken gesloten vervoerovereenkomst, dan wel uit artikel 488 voortvloeiend, doch slechts voor zover aan de vervoerder door artikel 489 een recht op de zaken wordt toegekend. Deze vorderingen nemen daartoe rang na die welke zijn bedoeld in lid 1 en in artikel 204, doch vóór alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend.