1. Tot de aangifte van een geboorte is bevoegd de moeder van het kind.
2. Tot de aangifte is verplicht de vader.
3. Wanneer de vader ontbreekt of is verhinderd de aangifte te doen, is tot aangifte
verplicht:
a. ieder die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig is geweest;
b. de bewoner van het huis waar de geboorte heeft plaats gehad, of indien zulks is
geschied in een inrichting tot verpleging of verzorging bestemd, in een gevangenis of in
een soortgelijke inrichting, het hoofd van die inrichting of een door hem bij onderhandse
akte bijzonderlijk tot het doen van de aangifte aangewezen ondergeschikte.
4. Voor een in lid 3 onder b genoemde persoon bestaat de verplichting alleen indien een in
dat lid onder a genoemde persoon ontbreekt of is verhinderd.
5. Wanneer tot de aangifte bevoegde of verplichte personen ontbreken of nalaten de
aangifte te doen, geschiedt deze door of vanwege de Districtscommissaris van het district
waar de geboorteakte moet worden opgemaakt.
6. De verplichting tot aangifte moet worden vervuld binnen vijf dagen na de dag der
bevalling. Van een aangifte later dan de vijfde dag, wordt door de ambtenaar van de
burgerlijke stand mededeling gedaan aan het openbaar ministerie.
7. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de identiteit van de aangever vast.
8. Bij de aangifte kan de ambtenaar van de burgerlijke stand zich doen overleggen een door
de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was,
opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het
kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan
hij zich een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring doen overleggen.
9. Wordt geen gevolg gegeven aan het verzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand om
overlegging van een verklaring als bedoeld in lid 8 of is in de verklaring vermeld dat de
identiteit van de moeder onbekend is, dan is artikel 19b van toepassing.