1. Een rechtsvordering jegens een vervoerder ter zake van dood of letsel van de reiziger of ter zake van hut- of handbagage in de zin van artikel 500, dan wel ter zake van een als bagage ten vervoer aangenomen voertuig, schip of levend dier vervalt indien de rechthebbende niet binnen een termijn van drie maanden aan de vervoerder kennis heeft gegeven van het aan de reiziger overkomen voorval of ongeval.
2. De in lid 1 bedoelde termijn begint met de aanvang van de dag, volgende op de dag van het voorval of ongeval.
3. Lid 1 blijft buiten toepassing indien:
a. de rechthebbende binnen de in lid 1 genoemde termijn schriftelijk bij de vervoerder een vordering heeft ingediend;
b. het voorval of ongeval te wijten is aan schuld van de vervoerder;
c. van het voorval of ongeval geen kennis is gegeven of niet binnen de in lid 1 genoemde termijn kennis is gegeven, het één of het ander door omstandigheden, die niet voor rekening van de rechthebbende komen; of
d. de vervoerder binnen de in lid 1 bedoelde termijn uit andere hoofde kennis had van het voorval of ongeval.
4. Voor de toepassing van het de leden 1 tot en met 3 wordt een omstandigheid als bedoeld in artikel 505 aangemerkt als een aan de reiziger overkomen voorval of ongeval.