Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a. de Minister: de Minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting;
b. de gerechtigde: de ingezetene die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;
c. de uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 5 lid 2;
d. de premieplichtige: de premieplichtige als bedoeld in artikel 19;
e. het fonds: het Algemeen Oudedagsvoorzieningsfonds als bedoeld in de artikelen 11;
f. de directie: de directie van het Algemeen Oudedagsvoorzieningsfonds als bedoeld in de artikelen 12 en 13;
g. de commissie: de Commissie van Toezicht, als bedoeld in artikel 14.