1. Het recht op de uitkering eindigt met het einde van de maand, waarin de gerechtigde:
a. is overleden;
b. afstand van het recht op de uitkering heeft gedaan;
c. Suriname metterwoon heeft verlaten.
2. De afstanddoening als in het vorige lid, onder b bedoeld, geschiedt onder overlegging van een schriftelijke verklaring, onder afgifte van het legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 4, aan de directie.
3. Ingeval van overlijden zijn de erfgenamen gehouden hiervan aan de directie mededeling te doen.