1. Het recht op de uitkering gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de 60-jarige leeftijd wordt bereikt.
2. De uitkering wordt vastgesteld bij Staatsbesluit.
3. De uitbetaling aan de gerechtigde geschiedt telkens in drie-maandelijkse termijnen, tegen overlegging van het in artikel 3 genoemd legitimatiebewijs.
4. De uitbetaling aan een gemachtigde geschiedt slechts, indien deze zich legitimeert. Onder overlegging van de volmacht, het legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 4 en een bewijs van in leven zijn, afgegeven door de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de woonplaats van de gerechtigde.