1. Bij de bepaling van het volgens de wet door bloed- en aanverwanten verschuldigde bedrag
voor levens- onderhoud wordt enerzijds rekening gehouden met de behoeften van de tot
onderhoud gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte
persoon.
2. Zijn meerdere bloed- of aanverwanten tot het verstrekken van levensonderhoud aan
dezelfde persoon verplicht, dan is ieder van hen gehouden een deel van het bedrag te
voldoen dat de tot onderhoud gerechtigde behoeft. Bij de bepaling van dit deel wordt
rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding waarin eenieder tot de
gerechtigde staat.